Het minst bekende sprookje uit de Efteling vertelt hoe de heksenkring van paddenstoelen langs de paden van het Sprookjesbos de luisteraar betovert met een magische melodie. Dit sprookje, getiteld: "Betovering door de Heksenkring", is wellicht één van de grootste geheimen van het Kaatsheuvelse Sprookjesbos.

"Betovering door de Heksenkring"

Er was eens een jongen met Tim als naam,
die was volgens zijn moeder altijd ongehoorzaam.
“Je slechte gedrag is echt hopeloos.”
Tims moeder was weer eens ontzettend boos.

De stoel waarop hij was gaan staan,
was omgevallen, daardoor stukgegaan.
De koekjestrommel lag op de grond.
Koekjes en kruimels overal in het rond.

“Neem nou een voorbeeld aan je tweelingzus.”
“Die is altijd lief, gehoorzaam, opgeruimd dus.”
“Lisa is nooit stout. Zij luistert altijd.”
“Was jij maar zoals mijn kleine meid.”

“Jij bent brutaal en maakt alles stuk.”
“Je brengt ons alleen maar ongeluk.”
“Luisteren doe je niet en altijd ongehoorzaam.”
“Zo kan dit echt niet langer doorgaan.”

Daar stond Tim met zijn slechte gedrag.
Buiten de deur gezet, zonder gedag.
Een appel, boterham, onderbroek en hemd,
in een tasje onder zijn arm geklemd.

“Je mag alleen naar huis terugkeren,”
“als je je les hebt weten te leren.”
Met zijn tas in de hand,
liep Tim richting bosrand.

Tranen verschenen in zijn ogen.
Zou hij echt niet meer thuis mogen komen?
Hij draaide zich om om te zien,
of zijn moeder spijt had misschien



Tim klom over het hek, begroeid met mos,
en volgde het pad door het donkere bos.
Blaadjes dwarrelden naar benee uit de bomen.
Het begin van de herfst stond eraan te komen.

Eekhoorns aten zaden en andere lekkere dingen.
Hoorde Tim ver weg nou iemand zingen?
In de verte vanaf een afstand,
naderde een klein meisje met picknickmand.

“Hallo”, zei ze en huppelde voorbij.
“Wil jij misschien een koekje van mij?”
“Lief, dat je me iets lekkers aanbiedt,”
“maar aannemen van vreemden, mag ik niet.”

“Oke, maar pas wel op voor de wilde dieren, snap je.”
Op haar hoofd droeg zij een rood kapje.
“Ga niet van het pad af, en Houdoe.”
“Nu ga ik snel naar mijn grootmoe toe.”

Opnieuw was Tim helemaal alleen.
In het bos viel de avond zometeen.
Hij miste zijn tweelingzus,
en koekjestrommel nu al dus.



In de schemering,
zag Tim plotseling,
vliegend tussen de bomen,
een schaduw dichterbij komen.

Een bezemsteel met een oud vrouwtje erop,
viel uit de lucht vanaf de hoogste berkenboomtop.
“Zeg jongen dat jij zo laat nog niet in bed ligt.”
Ze had een kromme neus en een wrat op haar gezicht.

“Wat doe jij in je eentje in dit grote woud?”
“Ben uit huis gestuurd, want ik was stout.”
“Oh”, zei ze, “mag ik je iets beloven?”
“Kijk maar eens in de poppetjes van mijn ogen.”

“Heb je met iemand een appeltje te schillen of ruzie gehad,”
“Dan moet je ze vergiftigen, zo doe je dat.”
“Heb jij toevallig een appel bij de hand?”
In haar mond​ zag Tim een rotte tand.

“Ik snoep liever verstandig. Mijn appel wil ik bewaren.”
Het oude vrouwtjes had hem al die tijd aan staan staren.
“Ok, wat jij wil. Maar mocht je trek krijgen in lekkers en zoet,”
“kom dan langs in mijn huisje van suikergoed.”

Ze steeg op haar bezem als had ze toverkracht.
Onder de volle maan verdween ze in de nacht.
Tim was moe, ging slapen op het mos.
Ondertussen viel de nacht in het donkere bos.


Benieuwd hoe het verder gaat?